‘Ben je er nog?’ De man slingert zijn vraag met een hoge piepstem ongericht de stationshal in. De hoge bogen van de overkapping echoën de kakofonie van duizenden kelen die vragen om informatie over de treinstoring.
‘Als ik weg ga, zeg ik het tegen u’ probeer ik de man gerust te stellen – het is al de derde keer dat hij checkt of ik er nog ben.
We staan voor de Kiosk in de centrale hal van Utrecht Centraal, in een lange rij van gestrande reizigers die hun gratis kopje troost van de NS komen incasseren. Net niet helemaal in lijn met de rij andere wachtende, de man kan natuurlijk niet zien dat hij net iets te veel naar rechts staat. De rij heeft door ons nu een rare bochel.
Zijn hond ligt kalm en rustig op de grond te wachten op wat komen gaat, kop over èèn voorpoot heen, ogen dicht. Bij een blinde geleidehond denk je aan een frisse blonde Golden Retriever, met een trouwe maar schrandere oogopslag, die alert om zich heen kijkt of de blinde baas niet tegen een misplaatste reclamezuil loopt. Afgezien van het blinde tuigje met beugel ziet deze zwart wit gevlekte stamboomloze asbak met grijze haren om de neus er niet naar uit dat hij zijn baas ervan zal weerhouden onder lijn 9 te lopen.
‘Hij is helemaal van slag’ zegt de blinde man, hij wijst naar een lege plek op de grond net naast zijn hond, ‘al die mensen. Het is te druk voor hem…’ De hond tilt zijn kop op, gaapt, likt zijn snorharen en ploft weer neer. Een beetje slijm zakt uit zijn snuit op de tegels van de stationsvloer.
‘Ben je er nog..?’
‘Ja, ik ben er. Vlak naast u…’
Vanochtend heeft hij bij het scheren een plukje baardharen op zijn wang overgeslagen. Vlak boven zijn rechter slaap bungelt een klein poliepje dat er om vraagt om achter een nagel te verdwijnen. In een verder netjes gekapt kapsel steekt een pluk tegendraads de ongekamde richting uit. En zijn grauwe vormloze overhemd is gekreukeld, alsof hij er – per ongeluk – ook in geslapen heeft. Kleine dingen, zaken die opvallen als je jezelf in de spiegel bekijkt.
‘Hoeveel is het?’ piept de man. Zweet parelt op zijn voorhoofd.
‘Vijf, veertig’ antwoord ik.
De blinde man staat wijdbeens, zijn witte wandelstok met de waarschuwende rode banden klemmend onder zijn flinke pens en aldus zijn handen vrij om naar zijn portemonnee te tasten. De hele rij smachtende Kioskkoffieklanten bekijkt ongegeneerd dit tafereel: De man, diep voorovergebogen, leunend op zijn wandelstok, starend in het niets, tastend in zijn portemonnee naar munten die samen vijf euro veertig maken.
‘Loop je nog even mee naar het busstation?’ vraagt de man met zijn hoge piepstem. ‘Ik ga maar naar huis, hier kom ik niet doorheen…’
Voorzichtig manoeuvreer ik man en hond door de reizigersdrukte en de stationsverbouwing via alternatieve routes richting het busstation aan de andere kant van Utrecht Centraal.